VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Hoe hoger het risico, hoe hoger het verwachte rendement. Dat is althans een van de belangrijkste lessen bij beleggen. Toch is er een strategie die deze tegeltjeswijsheid omdraait en een hoog rendement bij een laag risico belooft. Werkt dat echt? Een analyse van low volatility-beleggen in drie keer vraag en antwoord.

1. Wat is low volatility-beleggen? 
Meer dan 35.000 procent rendement. Dat zou het rendement zijn van de low volatility-versie van de S&P 500 Index (S&P 500 Low Volatility Index) sinds 1972. Ter vergelijking: de reguliere S&P 500, die de 500 grootste Amerikaanse bedrijven bevat, leverde in dezelfde periode ‘slechts’ 24.000 procent op.  

Er is een belangrijke kanttekening: low volatility-beleggen staat pas een jaar of vijftien in de belangstelling, en de index die is gebaseerd op de S&P 500 bestaat sinds 2011. Geen enkele belegger heeft het volledige rendement sinds 1972 dus daadwerkelijk gerealiseerd. 

Het concept van beleggen in aandelen met een lage volatiliteit kreeg aandacht dankzij David Blitz en Pim van Vliet, fondsbeheerders bij de Nederlandse vermogensbeheerder Robeco. Zij analyseerden tientallen jaren aan koersuitslagen en ontdekten dat aandelen met een lage volatiliteit significant beter presteren (gecorrigeerd voor risico) dan aandelen met een hoge volatiliteit.   

Aandelen met lage volatiliteit stijgen in een opgaande beurs doorgaans minder hard dan gemiddeld, maar blijven in neergaande markten juist beter liggen 

In de periode die door Blitz en Van Vliet is onderzocht, deden de minst bewegelijke aandelen het bij een stijgende beurs gemiddeld 1,1 procent per jaar slechter dan de brede beursindex. Maar in jaren met een dalende markt was het rendement 1,8 procent beter dan het marktgemiddelde. Op de lange termijn zorgt vooral het ontwijken van de grote klappen ervoor dat door de hele cyclus heen extra rendement wordt geboekt. 

Simpele wiskunde helpt hierbij. Een aandeel van 100 euro dat 50 procent daalt, moet met maar liefst 100 procent stijgen om het verlies weer goed te maken (van 50 naar 100 euro). Bij een daling van 20 procent is een stijging van 25 procent nodig om weer quitte te staan (van 80 euro naar 100 euro).  

Gedragseffecten 
Het onderzoeksduo van Robeco verklaarde het succes van ‘low-vol-aandelen’ door te wijzen op het gedrag van beleggers.  

Beleggers die voor grote fondsen werken, zouden een prikkel hebben om vooral in de meer risicovollere aandelen te beleggen, omdat ze in dat geval tijdens een opgaande markt een grotere kans hebben om het marktgemiddelde te verslaan. Hierbij spelen commerciële belangen een rol. Bij een opgaande beurs is de instroom van nieuw geld namelijk het grootst, en kunnen de hoogste commissies en prestatiebonussen worden binnengeharkt.  

Ook particulieren beleggen gretig in meer risicovolle bedrijven, in de hoop de volgende kaskraker te bezitten. Het is nou eenmaal veel spannender om ‘de volgende Nvidia’ op te sporen dan in een saai nuts- of consumentenbedrijf te beleggen. Dit zorgt ervoor dat bewegelijke aandelen relatief duur zijn (lees: hoog gewaardeerd) en de saaie niet-bewegelijke aandelen relatief goedkoop (lees: laag gewaardeerd).  

Mede op basis van het onderzoek van Blitz en Van Vliet heeft indexbouwer S&P Global als afgeleide van de bekende S&P 500 een low volatility-variant op de markt gebracht. In deze index worden de honderd aandelen met de laagste volatiliteit over de laatste twaalf maanden geselecteerd. Elk kwartaal vindt er een herweging plaats waarbij de ranglijst opnieuw wordt opgesteld. Hoe lager de volatiliteit van een aandeel, hoe hoger de weging in de index.  

2. Welke bedrijven zitten er de low volatility-index? 
De laagvolatiliteit-portefeuille wijkt significant af van de bredere index. Weinig verrassend heeft de index die de aandelen met een lage bewegelijkheid selecteert vrijwel geen blootstelling aan technologiebedrijven (3 procent versus 33 procent bij de S&P 500). De koersen van aandelen als Nvidia schieten alle kanten op en komen dus niet door het low-vol-filter heen. Het zal meteen duidelijk worden dat niet alleen bedrijven worden uitgesloten die hard zijn gedaald. Ook ondernemingen die in korte tijd flink zijn opgelopen, hebben een hoge bewegelijkheid en vallen zodoende buiten de boot bij de index met lage volatiliteit. 

Wel heeft de low volatility-index een groot deel financiële instellingen (19 procent weging). Het gaat hier niet om (traditionele) banken, die nog weleens in een crisis verwikkeld raken. Op basis van de lage bewegelijkheid worden betalingsbedrijven Mastercard en Visa geselecteerd. Dit geldt ook voor beursuitbaters zoals CME en Nasdaq. Ook heeft het beleggingsvehikel van Warren Buffett – Berkshire Hathaway – een plekje in de low-vol-index. In de basis is dit vehikel een financiële holding. 

Verder hebben nutsbedrijven (18 procent) een veel hogere weging in de S&P 500 Low Volatility Index dan in de standaard S&P 500 (2 procent). Zo zijn leveranciers van gas en elektra aan Amerikaanse huishoudens als Atmos Energy en NiSource opgenomen in de index met laagvolatiliteit-aandelen.  

Bekende consumentengoederenbedrijven (15 procent) hebben eveneens een relatief grote weging (6 procent voor de S&P 500). Denk aan frisdrankgigant Coca-Cola, Colgate-Palmolive en Procter & Gamble. 

Wie in de low volatility-index belegt, zit bijna niet in technologieaandelen 


3. Staat lage volatiliteit echt garant voor een laag risico? 
Hoewel onderzoeken laten zien dat de low volatility-index op de (heel) lange termijn de reguliere S&P 500 verslaat, zijn er periodes waarin een belegger beter niet in aandelen met een lage bewegelijkheid kan beleggen. 

De reden: de ene crisis blijkt de andere niet. Tijdens de internetzeepbel en kredietcrisis verging het low-vol-aandelen zoals verwacht. De S&P 500 daalde in die crises vanaf de top met respectievelijk 34 procent en 55 procent. In hetzelfde tijdsbestek leverde een belegging in de S&P 500 Low Volatility Index een rendement van respectievelijk plus 6 procent en min 42 procent op. De airbag functioneerde dus in meer of mindere mate.  

Tijdens het uitbreken van de coronapandemie ging alles net even anders, dus ook op de beurs. Tussen 14 februari 2020 en de bodem op 23 maart 2020, daalde het mandje met low volatility-aandelen zelfs harder dan de brede S&P 500.  

Dit kwam door de hoge blootstelling van de laagvolatiliteit-index aan één categorie: vastgoedaandelen. Doordat iedereen thuis moest werken (en kantoren leeg bleven) en winkels hun deuren gesloten moesten houden, vreesden beleggers voor het opdrogen van huurinkomsten en enorme afboekingen bij vastgoedfondsen.  

Tijdens de coronacrisis ging de low volatility-index harder omlaag 

Bron: Bloomberg. Maximale daling vanaf de top in procenten. 

De hectische maand rond het uitbreken van de coronapandemie is niet het enige moment dat low-vol-aandelen achterbleven bij de rest van de markt. In de periode na het herstel van de kredietcrisis gingen de S&P 500 en de S&P 500 Low Volatility Index lange tijd gelijk op. Maar door het ontbreken van de grote technologiebedrijven, de zogenaamde Magnificent Seven, is de laatstgenoemde index de afgelopen vijf jaar veel rendement misgelopen. Een belegging in de S&P 500 leverde sinds begin 2020 circa 95 procent op (inclusief herbelegd dividend), tegenover 34 procent voor de low volatility-index.  

Het is gezien de geschiedenis van de beurs zeker dat zich ooit weer een nieuwe crisis zal aandienen. Dan krijgt de low volatility-index opnieuw een kans om zijn waarde te bewijzen. 

De S&P 500 is de laatste jaren niet bij te houden 

Bron: Bloomberg. Cumulatieve rendement – inclusief herbelegde dividenden – in procenten. 

Let op: risico komt in meer kleuren en smaken

 

  • Wie bij zijn broker zoekt naar low volatility-etf’s, moet goed opletten. Er zijn ook beleggingsproducten die de term ‘minimum volatility’ gebruiken. Die definiëren volatiliteit net even anders.  

  • Waar een low volatility-index alleen kijkt naar de bewegelijkheid van de individuele bedrijven, probeert de minimum volatility-index de portefeuille zo te construeren dat de aandelen bij elkaar een zo laag mogelijke volatiliteit kennen (dus op het niveau van de portefeuille). 

  • Het verschil in methodiek leidt tot een groot verschil in de samenstelling van het mandje. Zo heeft de S&P 500 Minimum Volatility Index – in tegenstelling tot de low volatility-evenknie – met een 28 procent weging wél een hele stevige blootstelling aan technologiebedrijven. 

  • Voor Europese beleggers zijn twee etf’s beschikbaar die de S&P 500 Low Volatility Index volgen. Het fonds van SPDR heeft hogere kosten (0,35 procent) vergeleken met de tracker van Invesco (0,25 procent). De etf van Invesco heeft met 30 miljoen euro echter een zeer beperkte omvang, wat betekent dat het risico hoger is dat het fonds wordt opgeheven. 

Een overzicht van de beschikbare S&P 500 Low Volatility-etf’s

Naam 

ISIN 

Jaarlijkse kosten 

Fondsomvang (miljoenen euro's) 

Dividendbeleid 

Website 

 

 

SPDR S&P 500 Low Volatility UCITS ETF 

IE00B802KR88 

0,35% 

 €                114  

Herbeleggend 

Link 

Invesco S&P 500 Low Volatility UCITS ETF  

IE00BKW9SX35 

0,25% 

 €                  30  

Herbeleggend 

Link 

Bron: uitgevende instellingen.